Reacties gegeven door: Sofie88
-
DatumVraagGegeven reactieDetail
-
May 29, 2020 om 12:03Weigering opzeggen sportschoolabonnementDank, Mrmix!
-
May 29, 2020 om 12:02Weigering opzeggen sportschoolabonnementNee nee, zeer weinig beginselen zijn absoluut in het recht, en daar is overeenkomst is overeenkomst niet één van (wel bijv. kinderarbeid).
Zie hier één van de brieven van mijn jurist. “Laat ik voorop stellen dat cliënt het heel netjes vindt hoe [sportschool] omgaat met de crisis en aan leden de optie biedt om de betaling op te schorten zolang [sportschool] dicht is.
T.a.v. het ontbinden van het lidmaatschapscontract, cliënt begrijpt volledig dat het [sportschool] diep kan raken indien deze optie wordt geboden aan de leden. In tegenstelling tot de stelling van uw jurist, is een beroep op ontbinding m.i. echter wel gerechtvaardigd onder deze omstandigheden.
In uitgangspunt geldt het principe 'pacta sunt servanda' (afspraken moeten worden nagekomen); een rechtsbeginsel dat heel belangrijk is in het overeenkomstenrecht. Niettemin heeft de wetgever ook ingezien dat dit principe niet altijd onverkort kan gelden. In dat kader zijn er verschillende leerstukken/uitzonderingen in de wet opgenomen die ervoor kunnen zorgen dat je onder een afgesloten overeenkomst uit kan komen. Eén van die leerstukken heet ‘onvoorziene omstandigheden' en is neergelegd in artikel 6:258 BW:
‘1. De rechter kan op verlangen van een der partijen de gevolgen van een overeenkomst wijzigen of deze geheel of gedeeltelijk ontbinden op grond van onvoorziene omstandigheden welke van dien aard zijn dat de wederpartij naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid ongewijzigde instandhouding van de overeenkomst niet mag verwachten. Aan de wijziging of ontbinding kan terugwerkende kracht worden verleend.
2. Een wijziging of ontbinding wordt niet uitgesproken, voor zover de omstandigheden krachtens de aard van de overeenkomst of de in het verkeer geldende opvattingen voor rekening komen van degene die zich erop beroept.
3. Voor de toepassing van dit artikel staat degene op wie een recht of een verplichting uit een overeenkomst is overgegaan, met een partij bij die overeenkomst gelijk.’
Bij de toepassing van dit leerstuk moeten twee stappen worden genomen: 1. Is er sprake van ‘onvoorziene omstandigheden’ in de zin van artikel 6:258 BW?; 2. is de nakoming van het contact onaanvaardbaar naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid?
Ad 1.
M.i. kwalificeert de huidige Corona crisis als een ‘onvoorziene omstandigheid’ in de zin van artikel 6:258 lid 1 BW. Allereerst moet worden opgemerkt dat sprake is van een omstandigheid die niet in het contract is voorzien.
Vervolgens moet worden vastgesteld dat de huidige crisis inhoudelijk valt onder de definitie van ‘onvoorziene omstandigheden’. Zo wordt in de Parlementaire geschiedenis als voorbeeld van onvoorziene omstandigheden gewezen op een natuurramp [Par. Gesch. Boek 6, p. 969]. Verder wordt in de Asser t.a.v. het leerstuk van onvoorziene omstandigheden opgemerkt: ‘Een dergelijke omstandigheid kan zijn gelegen in gebeurtenissen waarbij grote groepen zijn betrokken (oorlog, schommelingen in de economische verhoudingen), maar ook op incidentele gevallen betrekking hebben’ [Asser/Sieburgh 6-III Algemeen overeenkomstenrecht, nr. 436]. De Corona crisis lijkt mij een omstandigheid bij uitstek die in dit rijtje zou passen. De wereld is niet meer hetzelfde is als vóór het virus. Alleen vanochtend al verscheen hierover weer een nieuw artikel in de NOS waarin wordt gesproken over blijvende veranderingen in reisgedrag en thuiswerken. Het bedrijfsmodel van een sportschool is hét voorbeeld van een model dat zeer moeilijk veilig uitgevoerd zal kunnen worden in deze nieuwe wereld: een groep zwetende mensen op een kluitje in een ruimte met sterke ventilatie, of nog erger: in de sauna of in het zwembad. Men zou er toch niet meer aan moeten denken.
Tot slot; in de literatuur die nu gestaag op gang komt en de Corona crisis vanuit overeenkomstenrechtelijk perspectief bespreekt, wordt ook unaniem geoordeeld dat de Corona crisis kwalificeert als een ‘onvoorziene omstandigheid’.
Ad 2.
M.i. brengt de derogerende werking van de redelijkheid en billijkheid met zich mee dat cliënt niet in redelijkheid vast gehouden kan worden aan een contract dat risico’s meebrengt voor de gezondheid; en zeker ook in de situatie waarin de overheid alsnog groen licht zal geven tot het weer openen van de sportscholen, hetgeen onvermijdelijk een beslissing zal zijn die is gebaseerd op een kosten/baten analyse tussen economie en gezondheid. Als individu moet cliënt de keuze blijven houden om te oordelen wat wel of niet goed is voor de gezondheid en cliënt houden aan een contract dat is afgesloten in een andere tijd en risico’s meebrengt voor de gezondheid (waarvan bovendien niemand weet wat die precies zijn en wat precies veilig is) is derhalve in strijd met de redelijkheid en billijkheid.
Zie in dit kader tot slot nog Asser/Sieburgh 6-III Algemeen overeenkomstenrecht, nr. 439-440 voor een bespreking van rechtspraak waarin telkens een geslaagd beroep op dit leerstuk werd aangenomen in veel minder heftige situaties dan de huidige Corona crisis; namelijk in zuiver vermogensrechtelijke omstandigheden waarbij geen sprake was van enig gezondheidsrisico o.i.d.
Overigens ben ik in bovenstaande nog niet eens ingegaan op het feit dat cliënt door de wetgever aangemerkt wordt als consument en in die zin extra bescherming geniet. Ik kan dit nog verder uitwerken, maar ik denk dat bovenstaande op zichzelf voldoende is.”
-
May 29, 2020 om 12:00Weigering opzeggen sportschoolabonnementDank voor uw reactie, Maritas. Ik denk er toch echt anders over :)
Zie hier één van de brieven van mijn jurist. “Laat ik voorop stellen dat cliënt het heel netjes vindt hoe [sportschool] omgaat met de crisis en aan leden de optie biedt om de betaling op te schorten zolang [sportschool] dicht is.
T.a.v. het ontbinden van het lidmaatschapscontract, cliënt begrijpt volledig dat het [sportschool] diep kan raken indien deze optie wordt geboden aan de leden. In tegenstelling tot de stelling van uw jurist, is een beroep op ontbinding m.i. echter wel gerechtvaardigd onder deze omstandigheden.
In uitgangspunt geldt het principe 'pacta sunt servanda' (afspraken moeten worden nagekomen); een rechtsbeginsel dat heel belangrijk is in het overeenkomstenrecht. Niettemin heeft de wetgever ook ingezien dat dit principe niet altijd onverkort kan gelden. In dat kader zijn er verschillende leerstukken/uitzonderingen in de wet opgenomen die ervoor kunnen zorgen dat je onder een afgesloten overeenkomst uit kan komen. Eén van die leerstukken heet ‘onvoorziene omstandigheden' en is neergelegd in artikel 6:258 BW:
‘1. De rechter kan op verlangen van een der partijen de gevolgen van een overeenkomst wijzigen of deze geheel of gedeeltelijk ontbinden op grond van onvoorziene omstandigheden welke van dien aard zijn dat de wederpartij naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid ongewijzigde instandhouding van de overeenkomst niet mag verwachten. Aan de wijziging of ontbinding kan terugwerkende kracht worden verleend.
2. Een wijziging of ontbinding wordt niet uitgesproken, voor zover de omstandigheden krachtens de aard van de overeenkomst of de in het verkeer geldende opvattingen voor rekening komen van degene die zich erop beroept.
3. Voor de toepassing van dit artikel staat degene op wie een recht of een verplichting uit een overeenkomst is overgegaan, met een partij bij die overeenkomst gelijk.’
Bij de toepassing van dit leerstuk moeten twee stappen worden genomen: 1. Is er sprake van ‘onvoorziene omstandigheden’ in de zin van artikel 6:258 BW?; 2. is de nakoming van het contact onaanvaardbaar naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid?
Ad 1.
M.i. kwalificeert de huidige Corona crisis als een ‘onvoorziene omstandigheid’ in de zin van artikel 6:258 lid 1 BW. Allereerst moet worden opgemerkt dat sprake is van een omstandigheid die niet in het contract is voorzien.
Vervolgens moet worden vastgesteld dat de huidige crisis inhoudelijk valt onder de definitie van ‘onvoorziene omstandigheden’. Zo wordt in de Parlementaire geschiedenis als voorbeeld van onvoorziene omstandigheden gewezen op een natuurramp [Par. Gesch. Boek 6, p. 969]. Verder wordt in de Asser t.a.v. het leerstuk van onvoorziene omstandigheden opgemerkt: ‘Een dergelijke omstandigheid kan zijn gelegen in gebeurtenissen waarbij grote groepen zijn betrokken (oorlog, schommelingen in de economische verhoudingen), maar ook op incidentele gevallen betrekking hebben’ [Asser/Sieburgh 6-III Algemeen overeenkomstenrecht, nr. 436]. De Corona crisis lijkt mij een omstandigheid bij uitstek die in dit rijtje zou passen. De wereld is niet meer hetzelfde is als vóór het virus. Alleen vanochtend al verscheen hierover weer een nieuw artikel in de NOS waarin wordt gesproken over blijvende veranderingen in reisgedrag en thuiswerken. Het bedrijfsmodel van een sportschool is hét voorbeeld van een model dat zeer moeilijk veilig uitgevoerd zal kunnen worden in deze nieuwe wereld: een groep zwetende mensen op een kluitje in een ruimte met sterke ventilatie, of nog erger: in de sauna of in het zwembad. Men zou er toch niet meer aan moeten denken.
Tot slot; in de literatuur die nu gestaag op gang komt en de Corona crisis vanuit overeenkomstenrechtelijk perspectief bespreekt, wordt ook unaniem geoordeeld dat de Corona crisis kwalificeert als een ‘onvoorziene omstandigheid’.
Ad 2.
M.i. brengt de derogerende werking van de redelijkheid en billijkheid met zich mee dat cliënt niet in redelijkheid vast gehouden kan worden aan een contract dat risico’s meebrengt voor de gezondheid; en zeker ook in de situatie waarin de overheid alsnog groen licht zal geven tot het weer openen van de sportscholen, hetgeen onvermijdelijk een beslissing zal zijn die is gebaseerd op een kosten/baten analyse tussen economie en gezondheid. Als individu moet cliënt de keuze blijven houden om te oordelen wat wel of niet goed is voor de gezondheid en cliënt houden aan een contract dat is afgesloten in een andere tijd en risico’s meebrengt voor de gezondheid (waarvan bovendien niemand weet wat die precies zijn en wat precies veilig is) is derhalve in strijd met de redelijkheid en billijkheid.
Zie in dit kader tot slot nog Asser/Sieburgh 6-III Algemeen overeenkomstenrecht, nr. 439-440 voor een bespreking van rechtspraak waarin telkens een geslaagd beroep op dit leerstuk werd aangenomen in veel minder heftige situaties dan de huidige Corona crisis; namelijk in zuiver vermogensrechtelijke omstandigheden waarbij geen sprake was van enig gezondheidsrisico o.i.d.
Overigens ben ik in bovenstaande nog niet eens ingegaan op het feit dat cliënt door de wetgever aangemerkt wordt als consument en in die zin extra bescherming geniet. Ik kan dit nog verder uitwerken, maar ik denk dat bovenstaande op zichzelf voldoende is.”
-
May 29, 2020 om 12:00Weigering opzeggen sportschoolabonnementDank Alfatrion!
-
May 29, 2020 om 11:59Weigering opzeggen sportschoolabonnementExact Alfatrion. Zie hier één van de brieven van mijn jurist. “Laat ik voorop stellen dat cliënt het heel netjes vindt hoe [sportschool] omgaat met de crisis en aan leden de optie biedt om de betaling op te schorten zolang [sportschool] dicht is.
T.a.v. het ontbinden van het lidmaatschapscontract, cliënt begrijpt volledig dat het [sportschool] diep kan raken indien deze optie wordt geboden aan de leden. In tegenstelling tot de stelling van uw jurist, is een beroep op ontbinding m.i. echter wel gerechtvaardigd onder deze omstandigheden.
In uitgangspunt geldt het principe 'pacta sunt servanda' (afspraken moeten worden nagekomen); een rechtsbeginsel dat heel belangrijk is in het overeenkomstenrecht. Niettemin heeft de wetgever ook ingezien dat dit principe niet altijd onverkort kan gelden. In dat kader zijn er verschillende leerstukken/uitzonderingen in de wet opgenomen die ervoor kunnen zorgen dat je onder een afgesloten overeenkomst uit kan komen. Eén van die leerstukken heet ‘onvoorziene omstandigheden' en is neergelegd in artikel 6:258 BW:
‘1. De rechter kan op verlangen van een der partijen de gevolgen van een overeenkomst wijzigen of deze geheel of gedeeltelijk ontbinden op grond van onvoorziene omstandigheden welke van dien aard zijn dat de wederpartij naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid ongewijzigde instandhouding van de overeenkomst niet mag verwachten. Aan de wijziging of ontbinding kan terugwerkende kracht worden verleend.
2. Een wijziging of ontbinding wordt niet uitgesproken, voor zover de omstandigheden krachtens de aard van de overeenkomst of de in het verkeer geldende opvattingen voor rekening komen van degene die zich erop beroept.
3. Voor de toepassing van dit artikel staat degene op wie een recht of een verplichting uit een overeenkomst is overgegaan, met een partij bij die overeenkomst gelijk.’
Bij de toepassing van dit leerstuk moeten twee stappen worden genomen: 1. Is er sprake van ‘onvoorziene omstandigheden’ in de zin van artikel 6:258 BW?; 2. is de nakoming van het contact onaanvaardbaar naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid?
Ad 1.
M.i. kwalificeert de huidige Corona crisis als een ‘onvoorziene omstandigheid’ in de zin van artikel 6:258 lid 1 BW. Allereerst moet worden opgemerkt dat sprake is van een omstandigheid die niet in het contract is voorzien.
Vervolgens moet worden vastgesteld dat de huidige crisis inhoudelijk valt onder de definitie van ‘onvoorziene omstandigheden’. Zo wordt in de Parlementaire geschiedenis als voorbeeld van onvoorziene omstandigheden gewezen op een natuurramp [Par. Gesch. Boek 6, p. 969]. Verder wordt in de Asser t.a.v. het leerstuk van onvoorziene omstandigheden opgemerkt: ‘Een dergelijke omstandigheid kan zijn gelegen in gebeurtenissen waarbij grote groepen zijn betrokken (oorlog, schommelingen in de economische verhoudingen), maar ook op incidentele gevallen betrekking hebben’ [Asser/Sieburgh 6-III Algemeen overeenkomstenrecht, nr. 436]. De Corona crisis lijkt mij een omstandigheid bij uitstek die in dit rijtje zou passen. De wereld is niet meer hetzelfde is als vóór het virus. Alleen vanochtend al verscheen hierover weer een nieuw artikel in de NOS waarin wordt gesproken over blijvende veranderingen in reisgedrag en thuiswerken. Het bedrijfsmodel van een sportschool is hét voorbeeld van een model dat zeer moeilijk veilig uitgevoerd zal kunnen worden in deze nieuwe wereld: een groep zwetende mensen op een kluitje in een ruimte met sterke ventilatie, of nog erger: in de sauna of in het zwembad. Men zou er toch niet meer aan moeten denken.
Tot slot; in de literatuur die nu gestaag op gang komt en de Corona crisis vanuit overeenkomstenrechtelijk perspectief bespreekt, wordt ook unaniem geoordeeld dat de Corona crisis kwalificeert als een ‘onvoorziene omstandigheid’.
Ad 2.
M.i. brengt de derogerende werking van de redelijkheid en billijkheid met zich mee dat cliënt niet in redelijkheid vast gehouden kan worden aan een contract dat risico’s meebrengt voor de gezondheid; en zeker ook in de situatie waarin de overheid alsnog groen licht zal geven tot het weer openen van de sportscholen, hetgeen onvermijdelijk een beslissing zal zijn die is gebaseerd op een kosten/baten analyse tussen economie en gezondheid. Als individu moet cliënt de keuze blijven houden om te oordelen wat wel of niet goed is voor de gezondheid en cliënt houden aan een contract dat is afgesloten in een andere tijd en risico’s meebrengt voor de gezondheid (waarvan bovendien niemand weet wat die precies zijn en wat precies veilig is) is derhalve in strijd met de redelijkheid en billijkheid.
Zie in dit kader tot slot nog Asser/Sieburgh 6-III Algemeen overeenkomstenrecht, nr. 439-440 voor een bespreking van rechtspraak waarin telkens een geslaagd beroep op dit leerstuk werd aangenomen in veel minder heftige situaties dan de huidige Corona crisis; namelijk in zuiver vermogensrechtelijke omstandigheden waarbij geen sprake was van enig gezondheidsrisico o.i.d.
Overigens ben ik in bovenstaande nog niet eens ingegaan op het feit dat cliënt door de wetgever aangemerkt wordt als consument en in die zin extra bescherming geniet. Ik kan dit nog verder uitwerken, maar ik denk dat bovenstaande op zichzelf voldoende is.”
-
May 29, 2020 om 11:58Weigering opzeggen sportschoolabonnement
Zie hier één van de brieven van mijn jurist. “Laat ik voorop stellen dat cliënt het heel netjes vindt hoe [sportschool] omgaat met de crisis en aan leden de optie biedt om de betaling op te schorten zolang [sportschool] dicht is.
T.a.v. het ontbinden van het lidmaatschapscontract, cliënt begrijpt volledig dat het [sportschool] diep kan raken indien deze optie wordt geboden aan de leden. In tegenstelling tot de stelling van uw jurist, is een beroep op ontbinding m.i. echter wel gerechtvaardigd onder deze omstandigheden.
In uitgangspunt geldt het principe 'pacta sunt servanda' (afspraken moeten worden nagekomen); een rechtsbeginsel dat heel belangrijk is in het overeenkomstenrecht. Niettemin heeft de wetgever ook ingezien dat dit principe niet altijd onverkort kan gelden. In dat kader zijn er verschillende leerstukken/uitzonderingen in de wet opgenomen die ervoor kunnen zorgen dat je onder een afgesloten overeenkomst uit kan komen. Eén van die leerstukken heet ‘onvoorziene omstandigheden' en is neergelegd in artikel 6:258 BW:
‘1. De rechter kan op verlangen van een der partijen de gevolgen van een overeenkomst wijzigen of deze geheel of gedeeltelijk ontbinden op grond van onvoorziene omstandigheden welke van dien aard zijn dat de wederpartij naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid ongewijzigde instandhouding van de overeenkomst niet mag verwachten. Aan de wijziging of ontbinding kan terugwerkende kracht worden verleend.
2. Een wijziging of ontbinding wordt niet uitgesproken, voor zover de omstandigheden krachtens de aard van de overeenkomst of de in het verkeer geldende opvattingen voor rekening komen van degene die zich erop beroept.
3. Voor de toepassing van dit artikel staat degene op wie een recht of een verplichting uit een overeenkomst is overgegaan, met een partij bij die overeenkomst gelijk.’
Bij de toepassing van dit leerstuk moeten twee stappen worden genomen: 1. Is er sprake van ‘onvoorziene omstandigheden’ in de zin van artikel 6:258 BW?; 2. is de nakoming van het contact onaanvaardbaar naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid?
Ad 1.
M.i. kwalificeert de huidige Corona crisis als een ‘onvoorziene omstandigheid’ in de zin van artikel 6:258 lid 1 BW. Allereerst moet worden opgemerkt dat sprake is van een omstandigheid die niet in het contract is voorzien.
Vervolgens moet worden vastgesteld dat de huidige crisis inhoudelijk valt onder de definitie van ‘onvoorziene omstandigheden’. Zo wordt in de Parlementaire geschiedenis als voorbeeld van onvoorziene omstandigheden gewezen op een natuurramp [Par. Gesch. Boek 6, p. 969]. Verder wordt in de Asser t.a.v. het leerstuk van onvoorziene omstandigheden opgemerkt: ‘Een dergelijke omstandigheid kan zijn gelegen in gebeurtenissen waarbij grote groepen zijn betrokken (oorlog, schommelingen in de economische verhoudingen), maar ook op incidentele gevallen betrekking hebben’ [Asser/Sieburgh 6-III Algemeen overeenkomstenrecht, nr. 436]. De Corona crisis lijkt mij een omstandigheid bij uitstek die in dit rijtje zou passen. De wereld is niet meer hetzelfde is als vóór het virus. Alleen vanochtend al verscheen hierover weer een nieuw artikel in de NOS waarin wordt gesproken over blijvende veranderingen in reisgedrag en thuiswerken. Het bedrijfsmodel van een sportschool is hét voorbeeld van een model dat zeer moeilijk veilig uitgevoerd zal kunnen worden in deze nieuwe wereld: een groep zwetende mensen op een kluitje in een ruimte met sterke ventilatie, of nog erger: in de sauna of in het zwembad. Men zou er toch niet meer aan moeten denken.
Tot slot; in de literatuur die nu gestaag op gang komt en de Corona crisis vanuit overeenkomstenrechtelijk perspectief bespreekt, wordt ook unaniem geoordeeld dat de Corona crisis kwalificeert als een ‘onvoorziene omstandigheid’.
Ad 2.
M.i. brengt de derogerende werking van de redelijkheid en billijkheid met zich mee dat cliënt niet in redelijkheid vast gehouden kan worden aan een contract dat risico’s meebrengt voor de gezondheid; en zeker ook in de situatie waarin de overheid alsnog groen licht zal geven tot het weer openen van de sportscholen, hetgeen onvermijdelijk een beslissing zal zijn die is gebaseerd op een kosten/baten analyse tussen economie en gezondheid. Als individu moet cliënt de keuze blijven houden om te oordelen wat wel of niet goed is voor de gezondheid en cliënt houden aan een contract dat is afgesloten in een andere tijd en risico’s meebrengt voor de gezondheid (waarvan bovendien niemand weet wat die precies zijn en wat precies veilig is) is derhalve in strijd met de redelijkheid en billijkheid.
Zie in dit kader tot slot nog Asser/Sieburgh 6-III Algemeen overeenkomstenrecht, nr. 439-440 voor een bespreking van rechtspraak waarin telkens een geslaagd beroep op dit leerstuk werd aangenomen in veel minder heftige situaties dan de huidige Corona crisis; namelijk in zuiver vermogensrechtelijke omstandigheden waarbij geen sprake was van enig gezondheidsrisico o.i.d.
Overigens ben ik in bovenstaande nog niet eens ingegaan op het feit dat cliënt door de wetgever aangemerkt wordt als consument en in die zin extra bescherming geniet. Ik kan dit nog verder uitwerken, maar ik denk dat bovenstaande op zichzelf voldoende is.”